‘What do I fear? Myself? There’s none else by’ (Shakespeare)
Leestijd ruim 21 minuten
Het zou een mooi en afgerond geheel zijn geworden wanneer filosofe Hannah Arendt naast ‘Denken’ en ‘Willen’ als onderdelen van de trilogie ‘Het leven van de geest’ ook ‘Oordelen’ had kunnen schrijven. Helaas overleed ze in 1975 voordat ze toekwam aan het schrijven van dit derde luik van het door haar beoogde drieluik. Het kan niet blijven bij deze spijtige constatering. Enerzijds omdat ze al over oordelen had geschreven en anderzijds omdat Hannah Arendt ons in onderzoek drijft. Hoe het ook zij raakte ook van anderen nieuwsgierigheid geprikkeld en werd in 2003 een bundel essays van Hannah Arendt gepubliceerd onder de titel ‘Responsibility and Judgment’. Die bundel werd in 2004 in het Nederlands vertaald. De vertaling is gebruikt bij het schrijven van dit artikel. In de uitgave werden de volgende essays van Hannah Arendt opgenomen: een toespraak in Kopenhagen in 1975, ‘Persoonlijke verantwoordelijkheid onder een dictatuur’ uit 1964, ‘Enkele problemen uit de moraalfilosofie’ uit 1965 en 1966, ‘Collectieve verantwoordelijkheid’ uit 1968, ‘Denken en morele overwegingen’ uit 1971, ‘Overpeinzingen bij Little Rock’ uit 1959, ‘De plaatsbekleder: schuld door stilzwijgen’ uit 1964, ‘Auschwitz voor het gerecht’ uit 1966 en tenslotte ‘Wrange vruchten’ uit 1975. Hannah Arendt maakt duidelijk dat oordelen een noodzakelijk iets is. Vanuit het begrip persoonlijkheid neemt Arendt ons via de ‘skandala’ mee naar onze ‘mores’. Ze stelt vast dat de westerse wereld op basis van het christendom niet in staat is gebleken ‘moraal’ te bespreken. Het lijkt erop dat Arendt mede door het gebrek aan reflectie op de moraal in onze geschiedenis teruggrijpt op processen van denken waarin we in dialoog kunnen zijn met onszelf. Met en in die dialoog kunnen we voorkomen dat we terechtkomen in een wereld van niemanden. De schrijver van dit artikel heeft haptonomie en aanverwante disciplines steeds in het achterhoofd gehouden. In die zin zijn de samenstelling van het artikel en gevolgtrekkingen die daaruit worden gedaan betrekkelijk uniek. De samenstelling is niet bedoeld tot het dienen van wetenschap opgevat als een discipline. Het is speciaal geschreven vanuit een kwaliteit tot een zinvol samenvatten dat daarmee kan bijdragen tot onze wetenschap opgevat als een geheel. Het mag duidelijk zijn dat dit artikel glibberigheid in zich draagt. Hannah Arendt heeft geen alomvattende visie inzake oordelen gegeven zoals dit wel ten aanzien van het denken, willen en handelen is gebeurd. Een glibberigheid die trouwens ook door de geschiedenis ingegeven wordt. Het artikel is immers gebaseerd op essays die in verschillende perioden in haar leven werden geschreven.
Door Leander Tijdhof
Mensen, oordelen en skandala
Samen vormen mensen als personen een groep. Personen die afzonderlijk kunnen oordelen kunnen in een groep ook samen tot een oordeel komen. Omdat de basis van alles hier is dat personen een groep kunnen vormen is het allereerst noodzakelijk om duidelijk te krijgen wat een persoon is. De enige mogelijkheid om deze ingewikkelde vraag te beantwoorden bestaat uit een teruggrijpen in het verleden. De klassieke woordenschat die we hier gaan aanboren kan gezien worden als een fundamenteel akkoord waarop wij onze wereld hebben gebouwd. Dat akkoord klinkt door in onze intellectuele geschiedenis tot op de dag van vandaag.
Om het begrip ‘persoon’ te duiden neemt Hannah Arendt behalve een toevlucht tot de klassieke oudheid een toevlucht tot de theaterwetenschap die met de oudheid sterk verbonden is. Het woord ‘persoon’ is aan het Latijnse begrip ‘persona’ ontleend en staat voor het masker van een toneelspeler waarmee indertijd het gezicht werd bedekt. Het masker moest de toeschouwer duidelijk maken wat het aandeel was van de acteur in het toneelstuk. Een grote opening in het masker van de toneelspeler zorgde ervoor dat een eventueel vervormde stem kon doorklinken. Deze doorklank, deze ‘per-sonara’ dat doorklinken betekent, staat voor het huidige begrip ‘persoon’.
Het masker uit de Romeinse tijd komt sterk overeen met de manier waarop we in ons leven steeds in de samenleving verschijnen. Onze wereld is daarin te zien als een toneel waarin we ons laten herkennen in rollen. Zo kunnen we in onze wereld rollen vervullen als advocaat, uitgever of dokter. We worden daarin aanvaard als zelfstandige individuen. Maar wij worden daarin niet aanvaard als menselijke wezens als zodanig. De maskers die we dragen en de rollen die we vervullen zijn gedurende ons leven inwisselbaar en zitten dus niet levenslang aan ons vast. De inwisselbaarheid van maskers en rollen is noodzakelijk als we mee willen doen aan het spel van onze wereld. Daarbij valt op dat ons geweten wel aan het leven verbonden blijft.
Van ervaringen leren door erover na te denken en erover te oordelen blijkt voor mensen moeilijker te zijn dan het volgen van hun processen tot conditionering. Daarbij wordt het begrip conditionering opgevat als het toepassen van categorieën en formules die weliswaar in ons bewustzijn verankerd zijn maar waarvan de basis lange tijd vergeten is. Daaruit moet volgen dat de aannemelijkheid van categorieën en formules op intellectuele vasthoudendheid berust. De aannemelijkheid ervan berust daarmee niet op de toepasbaarheid van categorieën en formules op feitelijke gebeurtenissen.
Een niet-oordelen kan te maken hebben met onze gevoelens van angst. Achter de onwil om tot een oordeel te komen ligt een gedachte op de loer dat niemand in staat is tot een vrije manier van handelen. Er kan vervolgens twijfel ontstaan of iemand die verantwoordelijkheid heeft in staat zal zijn tot het afleggen van verantwoording. Als morele kwesties aan de orde komen zal volgens Arendt iemand met onwil om tot een oordeel te komen – door angst en een gebrek aan zelfvertrouwen – steeds de vraag stellen wie hij of zij is om tot een oordeel te kunnen komen.
Om te kunnen oordelen is onderzoek nodig naar de wortels en diepere oorzaken van de verschijnselen om ons heen. Alleen langs onzekere wegen van interpretatie en bespiegeling is er een mogelijkheid dit onderzoek te doen. De theorieën die uit onderzoekingen voortvloeien worden vaak beperkt door impliciete eisen van het publiek waarop ze gericht zijn. De zienswijzen moeten aannemelijk zijn omdat het ongelooflijke niet kan worden aanvaard. Als het in de aard van de verschijnselen ligt om diepere oorzaken te onttrekken aan onze aandacht dan is het de aard van bespiegeling om feiten en dingen zoals ze zijn te verbergen.
De vraag met wie wij samen willen zijn in een groep om ons in het oordelende vermogen te kunnen spiegelen is een verschillige omdat onverschilligheid ten aanzien van dit willen veel voorkomt. Uit de onwil of anders zeker het onvermogen om ons door middel van welk oordeel dan ook met anderen te verbinden kunnen ’skandala’ ontstaan. Die skandala zijn de struikelblokken in de geschiedenis die door mensen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Deze zijn namelijk niet veroorzaakt met de motieven die later nog begrijpelijk zijn. Daarin liggen volgens Hannah Arendt de verschrikkingen van de skandala en wat zij als de ‘banaliteit van het kwaad’ typeert.
Het vermogen tot oordelen
Het onderzoek tot het vermogen van oordelen roept twee hoofdvragen op. Ten eerste de vraag wie wij zijn dat we kunnen oordelen en ten tweede of we gebeurtenissen kunnen beoordelen waarbij we niet aanwezig zijn. De eerste vraag heeft te maken met hoe we goed en kwaad van elkaar kunnen onderscheiden. Een antwoord erop raakt ingewikkeld wanneer we in de situatie zijn dat anderen om ons heen reeds een oordeel hebben. In antwoord op de tweede vraag kan gelden dat geen rechtspraak of geschiedschrijving mogelijk is als wij ons het vermogen tot oordelen zouden ontzeggen.
Om tot oordelen te komen is geen hoog ontwikkelde intelligentie of subtiliteit ten aanzien van morele kwesties nodig. Voor de ontwikkeling van het vermogen tot oordelen en het oordelen zelf is de neiging van de mens nodig om expliciet met zichzelf te willen leven. Wanneer mensen expliciet met zichzelf leven is daarin een stilzwijgende dialoog te bespeuren die we met het begrip ’denken’ aanduiden.
Als we durven uitgaan van de veronderstelling dat rationaliteit de basis vormt van het menselijke vermogen tot oordelen kunnen we ons begeven op een glibberig moreel terrein in de hoop enige vaste grond onder de voeten te vinden. In het vinden van het vermogen tot oordelen kunnen we dus niet uitgaan van zaken als emoties en eigenbelang.
Oordelen behelst ons vermogen om specifieke gebeurtenissen te kunnen beoordelen zonder ze onder te brengen in algemene regels. De regels zouden er immers voor zorgen dat we onderwezen worden en die regels kunnen dan dus worden aangeleerd. De regels zouden worden tot gewoonten. En het zijn die gewoonten die gemakkelijk door andere gewoonten vervangen kunnen worden.
Om een vermogen te kunnen zijn moet het vermogen tot oordelen spontaan functioneren. Het vermogen bindt zich bovendien niet aan regels of aan maatstaven in specifieke gevallen waarmee wij tot oordelen komen. Daaruit volgt dat het vermogen tot oordelen slechts eigen principes produceert op grond van de oordelende activiteit zelf. Voldoet het vermogen tot oordelen daaraan dan kan dit vermogen een geheel eigen vermogen zijn.
Het geven van een oordeel in een specifiek voorval dat zich aan ons voordoet is niet alleen afhankelijk van de waarneming die we hebben gedaan waarop het oordeel gebaseerd is. Het oordeel is eveneens afhankelijk van de representatie aan onszelf van iets dat wij niet waarnemen buiten onszelf. Iemand die in een krot woont zou ongelukkig kunnen zijn. Toch hoeft de bewoner niet ongelukkig te zijn wanneer dit gegeven of oordeel aan hem of haar wordt voorgelegd.
Het vermogen tot oordelen is een bijverschijnsel van ons denken. Het oordelen verwerkelijkt ons denken. Het is ons oordelen dat het denken in onze wereld van verschijnselen manifest maakt. Het oordelen kan goed van kwaad en bijvoorbeeld mooi van lelijk onderscheiden. En tijdens de misschien zeldzame momenten waar het erop aankomt kan het oordelen rampen en mogelijk skandala voorkomen.
Als we denkende wezens zijn die geworteld zijn in onze gedachten en herinneringen dan weten wij hoe te leven met onszelf. Zo bestaan er grenzen die ons toestaan wat te doen. Deze grenzen kunnen aan ons niet van buitenaf worden opgelegd: ze worden door onszelf gesteld in het hier en nu. Want grenzen kunnen van land tot land en van eeuw tot eeuw verschillen.
Voor het vermogen tot oordelen is willen nodig omdat het wilsvermogen bestaat uit een verdeeldheid. De in zichzelf verdeelde wil is nodig om te komen tot een doelbewuste afweging die het vermogen tot oordelen in zich draagt. In ons vermogen tot handelen immers is het de wil die ervoor zorgt dat we iets doen omdat we zonder willen niets zouden doen.
De wil heeft, zo haalt Hannah Arendt filosoof Friedrich Nietzsche aan, een gebiedende en bemiddelende functie. Via de gebiedende functie is het wilsvermogen in het prille christendom ontdekt. De bemiddelende functie van de wil houdt een afweging van beweringen in waarbij we veronderstellen dat wij weten wat ‘goed’ en wat ‘kwaad’ inhoudt. Deze oordelende functie in het willen is in de westerse geschiedenis op de voorgrond komen te staan door de verdere ontwikkeling van het christendom, zo stelt Arendt vast.
Oordelen en de mores
Wanneer we een oordeel vormen beroepen we ons op een moraal. In de oorsprong van het laatstgenoemde begrip wordt verwezen naar een reeks ‘mores’. Het zijn gebruiken en gewoonten die door andere gebruiken en gewoonten vervangen kunnen worden. Daarom is het opmerkelijk te noemen dat ons begrip ‘geweten’ zo sterk aan moraal en daarmee de mores gekoppeld is.
Onze geschiedenis laat zien dat de mores in maar korte tijd naar believen kunnen worden veranderd. Zo werden de leerstellingen van de nazi’s in Duitsland in de periode van voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog massaal onderschreven terwijl die plotsklaps na de Tweede Wereldoorlog niet meer onderschreven werden. In die tijd is de mensheid in relatief zeer korte tijd getuige geweest van totale ineenstorting van een morele orde.
Mensen raken niet zozeer gewend aan de inhoud van de betreffende regels als wel aan de nieuwe regels zelf. Wanneer iemand ten tonele verschijnt die een oude code met waarden of deugden inwisselt voor een nieuwe code blijkt dit eenvoudig te kunnen lukken. Hoe steviger mensen zich vastklampen aan een oude code hoe gretiger zij een nieuwe code in zich op zullen nemen. Zo lijkt het of iedereen zit te slapen.
Moraal en geweten
Het vasthouden aan regels in het eigen gedrag lijkt een aanbevelenswaardige vooral politieke en morele toestand maar heeft grote gevaren. Het vasthouden aan regels blokkeert het denken en het doen van eigen nauwkeurig onderzoek. Het doen aan onderzoek zou dan tot persoonlijke verwarring kunnen leiden. Uit het voorgaande volgt dat mensen er in het algemeen aan gewend raken nimmer hun gedachten te ordenen.
In de christelijke religie zoals die ontstaan is in onze westerse cultuur, en die ons bestaan bepaalt, is nergens een tak te bespeuren die zich bezig heeft gehouden met de moraal. Sinds de middeleeuwen werd de filosofie onderverdeeld in kosmologie, ontologie, psychologie en rationele theologie. Dat wil zeggen dat er een leer over natuur in relatie tot het universum, een leer over het ‘zijn’, een leer over de menselijke geest en een leer inzake rationele bewijsvoering over het bestaan van God werd ontwikkeld.
Uit de geschiedenis volgt dat moreel gedrag niet vanzelfsprekend kan zijn. Er is geen innerlijke en rationele stem in mensen die kan vertellen wat goed danwel slecht is. Dit gegeven heeft ermee te maken dat mensen geen rationele wezens zijn. Mensen zijn wezens die ook horen tot de wereld van de zintuigen die in staat zijn tot verleiding. Moreel gedrag is dan wel niet vanzelfsprekend maar kennis van ‘goed’ of ‘kwaad’ is dat volgens Arendt wel.
Moreel gedrag lijkt af te hangen van de manier waarop mensen met zichzelf omgaan. In die omgang plaatst een mens zich, in elk geval bij voorkeur, niet in een positie waar hij of zij zichzelf zou verachten. Het is om deze reden dat ‘goed’ en ‘kwaad’ voor mensen te onderscheiden zijn. Het gaat, zo haalt Arendt in dit kader filosoof Immanuel Kant aan, bij moreel gedrag niet om bekommernis om een ander. Het gaat om bekommernis om het zelf.
Een veelgehoorde aanname is dat het hebben van een geweten te maken heeft met voelen. Het geweten zou dan verder strekken dan een argumentatie. Hoewel gevoelens omtrent het geweten bestaan geven ze nog geen aanwijzing over wat ‘goed’ en ‘kwaad’ zou zijn. Dat komt omdat de gevoelens gaan over het aanpassen of niet aanpassen aan een specifieke moraal. Daaruit volgt dat conflicten in ons geweten steeds worden opgelost door het denken en nimmer door het voelen. De conflicten behelzen in dit verband niets anders dan een beraad tussen ik en mijzelf.
Eenzaamheid in solitude
Het beraad tussen ik en mijzelf geeft al aan dat mensen in contact komen met hun moraal vanuit een individualiteit. Een maatstaf van wat goed en kwaad zou zijn en een antwoord op de vraag wat vervolgens gekozen zou moeten worden hangt niet af van de gebruiken en gewoonten die we delen met anderen. En de maatstaf hangt ook niet af van een gebod. Het antwoord hangt alleen maar af van welke beslissing een mens neemt tot zichzelf. Een mens kan er slechts voor kiezen om dingen niet te doen omdat wanneer ze gedaan zijn dit leidt tot een niet met zichzelf kunnen leven.
Het ‘met-mijzelf-kunnen-leven’ is meer dan een bewustzijn van ieder van ons in de zin van een gewaarzijn. Een met mijzelf samenzijn, het zelf oordelen en een verwerking ervan in de processen van het denken is een bezigheid die kan worden gekarakteriseerd door het begrip ‘solitude’.
Deze solitude kan vrij worden vertaald naar eenzaamheid. Die vertaling is vrij omdat het accent bij solitude in de eenzaamheid ligt op de teruggetrokkenheid. Het begrip solitude heeft dus niet te maken met eenzaamheid als een emotionele toestand dat ook wel aangeduid wordt met ‘isolatie’. De isolatie doet zich namelijk voor als we niet met onszelf of met anderen samenzijn.
Solitude kan binnen onze eenzaamheid vanuit de isolatie getransformeerd worden. Het waren de Romeinen die in de geschiedenis van de westerse wereld de solitude het eerst hebben ontdekt. Het is deze solitude die de uiteindelijke maatstaf voor moreel gedrag bepaalt.
De geldigheid van de maatstaf voor moreel gedrag is niet afhankelijk van de solitude maar van de mate waarin we geneigd zijn het proces van denken aan te gaan. Daaruit volgt dat ieder een denkproces nodig heeft en dit als een vorm van gezelschap kan waarderen. Als dit niet gewaardeerd wordt zal de mens niet kunnen uitgroeien tot een persoon of een persoonlijkheid. Die mens blijft dan een menselijk wezen ofwel een ‘niemand’.
Onze geschiedenis laat zien dat het grootste kwaad wordt bedreven door mensen die niemand zijn. Zij weigeren een persoon te zijn. Misdadigers onder het regime van de nazi’s deden vrijwillig afstand van hun persoonlijke kwaliteiten. Zo zou er niemand overblijven die gestraft of vergeven kon worden. Tijdens de juridische processen na de Tweede Wereldoorlog brachten de niemanden in dat zij nooit iets op eigen initiatief hadden gedaan, dat ze geen goede danwel kwade bedoelingen hadden gehad en dat ze alleen bevelen hadden opgevolgd.
Een angst van samen
Een met mijzelf samenzijn, het zelf oordelen en de verwerking ervan in de processen van het denken, kortom de solitude, is niet zo onproblematisch als het lijkt. Om één met mijzelf te kunnen blijven is bewustzijn nodig opgevat in de oorspronkelijke betekenis van het begrip ‘conscientia’. De betekenis was en is het ’samen met mijzelf weten’. In gezelschap zijn we dan wel één omdat we anders niet herkend worden maar we bestaan ook nog voor onszelf en daarom zijn we niet enkel één. Het gaat hier over het merkwaardige feit dat ‘ik ook voor mezelf besta’. Door ieder van ons wordt op grond van dit feit steeds een eenheid aangebracht in het elk anderszijn.
Hoewel bewustzijn iets anders is dan het proces van denken is zonder bewustzijn het denken onmogelijk. Wat denken in het denkproces verwerkelijkt is het verschil van het anderszijn dat gegeven is in ons bewustzijn. In het gelijknamige drama van Shakespeare spreekt Richard III:
‘What do I fear? Myself? There’s none else by:
Richard loves Richard: that is I am I.
Is there a murderer there? No. Yes, I am:
Then fly. What from myself? Great reason why –
Lest I revenge. What, myself upon myself?
O no! Alas, I rather hate myself
For hateful deeds committed by myself.
I am a villain. Yet I lie, I am not.
Fool, of thyself speak well. Fool, do not flatter.’
(‘Wat vrees ik? Mijzelf? Er is niemand anders.
Richard mint Richard, dat is: ik ben ik
Is er een moordenaar? Nee, o ja toch: ik ben er één
Vlucht dan. Waarheen, van mijzelf vandaan? Grote vraag waarom –
Stel dat ik wraak neem. Wat, wraak van mezelf op mezelf?
O nee! Ach, ik haat mezelf eerder
Om de misdaden door mezelf begaan.
Ik ben een schurk. Ik lieg, dat ben ik niet.
Dwaas, spreek van jezelf geen kwaad. Dwaas, vlei niet.’)
Collectief en samenleving
Menselijke slechtheid wordt in onze traditie van de filosofie en de religie steeds verklaard door blindheid of onwetendheid. De mens wordt daarin gezien als een zwakke schakel die de neiging zou hebben om voor de verleiding van slechtheid te zwichten. De implicatie van dit alles is dat wij mensen niet in staat zouden zijn om automatisch goed maar wel in staat zijn opzettelijk slecht te handelen. Mensen worden aldus verleid om kwaad te doen en zullen zich moeten inspannen om goed te kunnen doen. Zo achten wij juist wat we onplezierig vinden en zo vinden wij verkeerd wat ons aanlokt, is steeds de gedachtelijn.
Iedere gebeurtenis is aanleiding om te denken. Door met anderen over ons denken in relatie met een gebeurtenis te praten bouwen wij aan een verhaal. Het denken kan worden tenietgedaan door ‘kwaad’ te doen. Dit ‘kwaad’ doen ontstaat door een vergeten. Zo worden we niet meer aan een gebeurtenis herinnerd en voorkomen we dat we eraan gaan denken.
Als we denken, door als het ware naar de gebeurtenis terug te keren, kan berouw ontstaan. Wanneer we weigeren gebruik te maken van ons geheugen blijken we vervolgens bereid om wat dan ook te doen. We worden dan grenzeloos. Het is als moed die ook grenzeloos kan worden. De grenzeloosheid van moed kan immers ontstaan op voorwaarde dat pijn een ervaring is die onmiddellijk kan worden vergeten.
Ons geheugen is onze bescherming. Het geheugen voorkomt namelijk dat wij ‘kwaad’ doen. Het voorkomen van ‘kwaad’ doen gebeurt op basis van twee subjectieve criteria. Het eerste behelst een wetenschap van wat we ten aanzien van onze eigen integriteit te verliezen hebben. Het tweede criterium behelst altijd de vraag met wie wij samen willen zijn. Ons gedrag ten aanzien van ‘kwaad’ is niet gebonden aan objectieve maatstaven en regels.
Het middelpunt van onze morele overwegingen ten aanzien van het menselijke gedrag is altijd het ‘zelf’. En het middelpunt van politieke gedragsoverwegingen is immer de ‘wereld’. De collectieve verantwoordelijkheid voor dingen die we nalaten te doen is een prijs die we steeds bij samenleven betalen. Gelukkig is daar het vermogen tot handelen wat hét politieke instrument bij uitstek is dat kan worden ingezet in veel vormen van menselijke gemeenschappelijkheid.
Het genoemde begrip ‘collectieve verantwoordelijkheid’ is niet een juridisch of een moreel begrip. Daarom is dat begrip politiek. Alles wat juridisch of moreel is gaat steeds over een persoon. Bij collectieve verantwoordelijkheid of schuld is dit niet het geval. Bij een collectieve schuld, gekoppeld aan een tekst als ‘we zijn allemaal schuldig’, treft niemand blaam. De enige mogelijkheid om aan zo’n collectieve verantwoordelijkheid te ontsnappen is het verlaten van de groep waarin die verantwoordelijkheid wordt gedragen.
Als iedereen in het collectief naar het lijkt gedachteloos meegesleept wordt door wat ieder doet en waarin ieder gelooft dan zullen de denkende mensen steeds uit hun schuilplaats worden gehaald. De weigering aan gedachteloosheid mee te doen valt dan op. Het denken blijkt dan te worden geïnterpreteerd als een vorm van actie.
In het collectief van de samenleving kan een ideaal van gelijkheid slechts alleen politiek haalbaar zijn. Dat ideaal kan dus niet haalbaar zijn in de samenleving zelf. Zo zijn we bij ‘eerlijke’ verkiezingen numeriek gelijk. Daarbij wordt iedere persoon tot één gereduceerd. Wat gelijkheid voor de politiek betekent is dan ook een discriminatie voor de samenleving. Als we immers de voordeur van onze huizen achter ons laten en buiten staan treden wij nimmer een politiek domein binnen. Wij treden namelijk in de sociale sfeer. Het maken van onderscheid is dan ook een sociaal recht zoals gelijkheid een politiek recht is.
Wereld van niemanden
Opvallend bij veel nazi-misdadigers is geweest dat zij niet alleen hun misdaden hebben begaan uit zelfbescherming omdat zij meenden niet anders te hebben gekund. Zij vertoonden de neiging om zich aan te passen bij wie toevallig hun omgeving bepaalde. Naar diegene schikten zij zich in mum van tijd. Het leek steeds of ze uitzonderlijk ontvankelijk waren voor het algemene klimaat van de publieke opinie. Daaraan waren zij evenzo toevallig blootgesteld.
Dat deze ontvankelijkheid mede zou leiden tot situaties zoals in dit citaat uit Hannah Arendt’s essay ‘Auschwitz voor het gerecht’ heeft gebeurtenissen gemaakt tot een ware gruwel. ’Niemand had bevel gegeven kinderen in de lucht te gooien om als schietschijf te dienen; niemand had bevel gegeven dat mensen moesten worden doodgetrapt.’
Het is een wereld waarin wij leven dat een wereld is van een verleden dat nog niet voorbij is. Het is dan ook een waarheid dat het verleden ons steeds achtervolgt. Het is, zo stelt Arendt, zelfs de functie van het verleden om ons te achtervolgen. Wij willen immers zijn in een wereld zoals die in werkelijkheid is, dat wil zeggen: geworden is.
Conclusies voor haptonomie
De hier gepresenteerde conclusies op basis van het hier besproken werk van Hannah Arendt hebben te maken met haptonomie als een wetenschap en haptotherapie als een therapeutisch middel. Deze kunnen mogelijk ook gelden voor andere benaderingen in therapie. In deze conclusies zou opvallend kunnen zijn dat therapeuten ertoe neigen om zichzelf op te stellen als beveiligers van wat Hannah Arendt aanduidt als niemanden. Die opstelling kan gevolgen hebben.
Hannah Arendt verwijst expliciet naar onze zintuigen omdat deze in staat zouden zijn tot verleiding. Zo kunnen zintuigen, waaronder het vermogen van de tast, ook bijdragen tot de bevestiging van het werkelijke zijn. Daarin heeft haptotherapie een nadrukkelijke rol. Het is een bevestiging van het werkelijke zijn dat de bekommernis om ‘het zelf’ doet toenemen en daarmee in het denkproces van oordelen een rol vervult.
Een aanname dat het geweten te maken heeft met voelen moet verwezen naar een domein van de normatieve nonsens dat ook door (hapto-)therapeuten steeds scherp wordt bewaakt. Geweten zou volgens deze beveiligers verder strekken dan de argumentatie en dat blijkt onjuist. Gevoelens gaan slechts over een proces van aanpassing aan of juist afstand nemen van een specifieke moraal.
Een in (hapto-)therapeutische opleidingen vaak normatief gegeven, dat van ‘niet-mogen-oordelen’, kan door dezelfde beveiligers worden opgeborgen in het eerdergenoemde domein. Het is abjecte nonsens om studenten te onderwijzen dat oordelen ‘niet mag’. Onderwezen zou moeten worden hoe het proces van oordelen werkt. Oordelen mag niet alleen; het is zelfs noodzakelijk om te voorkomen dat wij in een wereld terechtkomen van niemanden, zo toont Hannah Arendt overtuigend aan.
Dankzij de theorie van Hannah Arendt kan met name de haptonomie, die sterk uitgaat van onderlinge verbondenheid en bevestiging, wellicht een nieuwe dimensie toevoegen ten aanzien van het veelgebruikte begrip ‘samen’. Ook in en met andere therapieën kan het begrip ‘solitude’, een in zekere teruggetrokkenheid samenzijn van een mens in eigen denkprocessen, worden geëffectueerd. We kunnen zo voorkomen dat we afstand doen van onze persoonlijke kwaliteiten die we allen zo graag bevestigd zien.
Literatuur
Hannah Arendt, ‘Verantwoordelijkheid en oordeel’ (samenstelling Jerome Kohn), Lemniscaat, Rotterdam, 2004.
Biografie Hannah Arendt
‘Video: Hannah Arendt (Human, 2011)’, http://www.haptonomie-haptotherapie.com/2015/04/video-hannah-arendt-human-2011.html, Nieuwsbrief Praktijk Leander Tijdhof (21 april 2015).
Eerder artikel over ‘Denken’
Corrie P. Holtman en drs. Leander P. Tijdhof, ‘Haptonomische verkenningen bij Denken van Hannah Arendt’, http://www.haptonomie-haptotherapie.com/2015/04/haptonomische-verkenningen-bij-denken.html, Nieuwsbrief Praktijk Leander Tijdhof (24 april 2015).
Eerder artikel over ‘Willen’
Corrie P. Holtman en drs. Leander P. Tijdhof, ‘Wat nooit was en misschien nooit zal zijn – Aantekeningen bij Willen van Hannah Arendt met enkele opmerkingen voor (hapto-)therapie’, http://www.haptonomie-haptotherapie.com/2015/06/wat-nooit-was-en-misschien-nooit-zal.html, Nieuwsbrief Praktijk Leander Tijdhof (15 juni 2015).
Eerder artikel over handelen
Drs. Leander P. Tijdhof, ‘Handelen en spreken als effectuering van nataliteit’, https://haptonomiehaptotherapie.com/2015/07/08/handelen-en-spreken-als-effectuering-van-nataliteit/, Kennisweb haptonomie, Stichting Kenniscentrum Haptonomie Hapsis Utrecht (8 juli 2015).
Annotatie
Drs. Leander P. Tijdhof, ‘Wie niemand is weigert persoon te zijn’, https://haptonomiehaptotherapie.com/2015/07/31/wie-niemand-is-weigert-persoon-te-zijn/, Kennisweb haptonomie, Stichting Kenniscentrum Haptonomie Hapsis Utrecht (31 juli 2015).